Tagarchief: onweer
BESCHERM-OOM
Mijn tante Pietje erg gelovig, zelfs goedgelovig en ook bijzonder bijgelovig. Ze was zó klein van stuk, dat ik haar achter haar rug wel eens tante Petietje noemde. Haar man, ome Watze daarentegen was ( in mijn jonge ogen tenminste ) enorm groot en breed.
Steevast in de zomervakanties logeerde ik een paar dagen bij hen in hun kleine woning in Beetsterzwaag. Volgens mijn ouders was verandering van lucht goed voor een stadskind. En dat klopte gedeeltelijk ook wel. Oom Watze en tante Pietje hadden één dochter, Tjitske, waar ik mee kon spelen. Ergens vond ik het wel boeiend om in de Beetsterzwaagse bossen samen met Tjikske bramen te plukken. Emmers vol.
Omdat alles daar een beetje anders was kreeg ik al jong een wat bredere kijk op het leven. Zo sliep die familie gedeeltelijk nog in bedsteden, er was geen WC. maar een gemak buitenshuis en een pispot voor onder een stoel, maar onder de gang was een kelder vol met ingepotte bramen, augurken, appelsmots, kisten gedroogde appeltjes en nog veel meer lekkere zaken.
Ome Watze was in die familie Laverman de steunbeer, vanzelfsprekend het meest voor “tantje Petitje”. Ze was een beetje warhoofdig en dusbeschermde hij haar tegen de boze wereld. Met de Bijbel in de hand, zo leek het mij. Soms had hij uitspraken, die ik als Leeuwarder stadskind niet kende en toen ook niet begreep. Zoals: “De wierheid is hurd, sei de man en hy sloech syn wiif mei de bibel op ‘e kop” en: “ De stad is goed maar de stadslui deugen niet” en: “het blijft in de familie”, toen de hond eens zijn broodje opvrat.
Ze hielden kippen met een lawaaihaan. Ome Watze werd zeker een beetje doof, want één keer zei hij: “ De wereld verandert steeds: vorig jaar kraaide de haan nog en nu gaapt hij alleen maar”. In het huisje ging het er eigeaardig aan toe als het onweerde. Tante Pietje was daar erg bang voor. Want hun woning stond naast een kerk en ooit was via de bliksemafleider van die kerk de bliksem de grond ingeslagen, door een open raam naar binnen gesprongen en gelukkig meteen weer terug naar buiten gekaatst. Maar sindsdien moest bij donder en bliksem beslist datzelfde raam worden opengezet. En ook moesten alle spiegels worden omgedraaid of worden afgedekt met doeken. Want, zo stelde tante Pietje: “ spegels trekken de bliksem an”.
Helaas overleed oom Laverman een paar jaar later. Uit die droeve periode stamt de volgende anekdote. Toen ome Watze in de voorkamer van hun huis lag opgebaard, ging het – tot overmaat van ramp- ’s nachts onweren. Tante Pietje zette het raam in de achterkamer open, ze dekte de spiegels af, maar ze bleef nog zó bang dat ze bevend onder de kist kroop met de woorden: “Laverman, bij je leven heb je mij beschermd, dus dat doe je nu ook maar”. Anna Liese